Wat is belangrijk bij voorlezen en hoe werk je aan verhaalbegrip?
Leerlingen leren veel van voorlezen als ze betrokken zijn bij het verhaal. Daarvoor moeten ze het verhaal begrijpen. Je kunt ze daar op verschillende manieren bij helpen.
Betrokkenheid bij het verhaal vergroten
Je verhoogt de betrokkenheid van je leerlingen bij een verhaal als je ze actief laat meedenken en uitleg geeft waar nodig. Het is meestal zoeken naar een middenweg tussen te veel en te weinig uitleggen. Door te veel interactie of uitweiding over moeilijke woorden tijdens het voorlezen, kunnen kleuters de draad kwijtraken van het verhaal. Praten over het verhaal doe je daarom bij voorkeur voor en/of na het voorlezen. Tijdens het voorlezen kun je leerlingen wel vragen voorspellingen te doen over het verhaal. Dat maakt leerlingen nieuwsgierig naar het vervolg. Ook een onbekend woord kort uitleggen om het verhaal te kunnen volgen, doe je tijdens het voorlezen.
Naast de tekst verdienen ook de illustraties aandacht. Leerlingen zien hierop terug wat je hebt voorgelezen en ontdekken nieuwe elementen die niet in de tekst voorkomen. Als je de pagina’s fotografeert of scant, kun je ze op het digibord tonen zodat alle leerlingen ze goed kunnen zien. Als ook de tekst op het digibord te zien is, beseffen ze dat er een relatie is tussen gesproken en geschreven taal. Minder taalvaardige leerlingen kun je beter in een kleine groep voorlezen. Er is dan meer tijd voor vragen en verduidelijking van het verhaal.
Het belang van herhaling en vragen stellen
Je kunt hetzelfde prentenboek gerust vaker voorlezen. Kleuters genieten daarvan en leren van elke voorleessessie weer iets bij. Zeker als je hen met de juiste vragen uitdaagt na te denken over het verhaal, blijft het interessant en groeien hun verhaalbegrip en woordenschat. Leerlingen krijgen door herhaald voorlezen en boekgesprekken steeds meer vat op het verhaal tot ze dit uiteindelijk zelf kunnen navertellen en naspelen. De ‘vertel-eens aanpak’ van Aidan Chambers biedt handvatten voor het stellen van verschillende typen vragen.
Het belang van scaffolding en modeling
Scaffolding betekent letterlijk ‘een steiger bouwen’. Het is een effectieve manier om kinderen te helpen tot verhaalbegrip te komen. Je vraagt ze hiermee actief na te denken en mee te praten. Bij modeling laat je zelf zien hoe je tot verhaalbegrip kunt komen door bijvoorbeeld hardop na te denken over een woord of passage in de tekst. (Bijvoorbeeld: ‘Kikker heeft met hulp van Rat zijn vrienden gered, daarom noemen ze Kikker een held, denk ik’.)
Bij scaffolding begin je met concrete vragen over de tekst, die leerlingen eenvoudig kunnen beantwoorden en werk je toe naar steeds meer verdieping. Je kunt leerlingen helpen met hulpvragen, hints of door kennis toe te voegen.
Bij prentenboeken kunnen vragen over de illustraties als hulpvraag dienen. Als je bijvoorbeeld vraagt: ‘Wat vindt Max van de Maximonsters?’ en het blijft stil, kun je de hint geven: ‘Kijk eens goed naar zijn gezicht’ en als dat niets oplevert de vraag: ‘Kijkt hij bang?’.
Bij het voorbereiden van de voorleessessie kun je alvast nadenken over tekstgedeeltes die een struikelblok kunnen zijn voor je leerlingen en over de hulpvragen, hints en extra informatie die je kunt inzetten. Deze aanpak vraagt dus voorbereidingstijd en oefening, maar levert veel op: grotere betrokkenheid bij en meer verhaalbegrip van je leerlingen.
Naspelen als werkvorm voor meer verhaalbegrip
Ook het laten naspelen van het verhaal verdiept het verhaalbegrip. Dit kun je het beste doen nadat je het boek al meermaals hebt voorgelezen. Een eenvoudige vorm van naspelen is om personages te verdelen en leerlingen tijdens het voorlezen hun personage te laten uitbeelden. Hiervoor kun je ook de verteltafel, met voorwerpen en verhaalfiguren (knuffels) die in het verhaal voorkomen, gebruiken. Een vorm die meer vraagt van de mondelinge taalvaardigheid, is kleuters het verhaal – eventueel met behulp van de illustraties – zelf te laten naspelen en verwoorden.