Wanneer en bij wie zet je welke monitoring in?
Als je de woordenschat tijdens het leerproces regelmatig (informeel) monitort, is het niet nodig om over alle woorden informatie te verzamelen. Je weet dan heel goed welke woorden leerlingen goed kennen. Ook hoef je niet altijd bij alle leerlingen informatie te verzamelen. Je weet al wie de snelle en minder snelle woordleerders zijn.
Zeker in de onderbouw is het niet haalbaar om consequent bij alle leerlingen te controleren. Dat hoeft ook niet: je kunt dit steekproefsgewijs doen.
- Monitoren op korte termijn
Dit zijn observaties tijdens of direct na het semantiseren/consolideren om na te gaan in hoeverre de nieuwe woorden begrepen en ingeslepen zijn. - Monitoren op middellange termijn
Hier gaat het om het controleren van de aangeleerde woorden aan het eind van de week of aan het eind van een thema om het effect van het woordenschatonderwijs te bepalen. - Monitoren op lange termijn
Het is goed om na een aantal weken of maanden opnieuw te controleren of woorden nog onthouden zijn. Dit kun je steekproefsgewijs doen.