Wat houden de literaire gesprekken van Cornelissen in?
De methodiek om literaire gesprekken te voeren die Gertrud Cornelissen beschrijft, is bedoeld om structureel en doelgericht te werken aan literaire competentie. De aanpak en leerdoelen zijn strakker en meer uitgewerkt dan in de vertel eens-aanpak. Uitgangspunt is de tekst als rijke bron van informatie.
Net als bij vertel eens-gesprekken ontwikkelen leerlingen zich bij de methodiek van Cornelissen in het verwoorden van hun belevingen, interpretaties, beoordelingen en narratief begrip. Leerlingen werken langere tijd met hetzelfde verhaal, boek of gedicht. Als je deze methodiek structureel inzet, beschikken leerlingen aan het einde van groep 8 in principe over het vereiste niveau van literaire competentie.
Een vaste opbouw
De aanpak van Cornelissen is oorspronkelijk ontwikkeld voor groep 7 en 8, maar is eenvoudig te vertalen naar de middenbouw. Je werkt hierbij als leerkracht volgens een vaste methodiek met vier aandachtspunten die in elk gesprek terugkomen in vaste volgorde:
- Belevend lezen: Voordat leerlingen het gesprek aangaan over de tekst krijgen ze de tijd om hun eigen gedachten en gevoelens te vormen en onder woorden te brengen. Belevingsvragen helpen daarbij. Een vraag over de leesbeleving kan zijn: ‘Wat zou jij doen als je het personage uit dit verhaal was?’
- Interpreteren: In het gesprek daag je leerlingen met vragen over de tekst uit om deze stap voor stap samen te verkennen en interpreteren. Een interpretatievraag is bijvoorbeeld: ‘Wat ben je over dit personage te weten gekomen?’
- Waarderen/beoordelen: Met waarderingsvragen daag je leerlingen uit een mening te geven over (elementen van) het boek. Bijvoorbeeld: ‘Wat vind je van het einde?’
- Narratief begrip: Met vragen over narratief begrip vestig je de aandacht van leerlingen op de verhaalopbouw. Bijvoorbeeld: ‘Wat vind je van het gebruik van meer vertellers in het boek?’
Literaire gesprekken met kleuters
Voor kleuters is de methodiek van Cornelissen te moeilijk. Maar je kunt hen wel degelijk – in de kleine of grote groep – laten nadenken en praten over literaire aspecten van een verhaal of gedicht. Door een vraag als ‘Kunnen we bij Kikker op bezoek gaan?’ zet je ze bijvoorbeeld aan het denken over het verschil tussen de ‘verhaalwereld’ en de ‘echte wereld’. Je kunt ook praten over overeenkomsten en verschillen tussen boeken. Je legt daarmee een basis voor de literaire gesprekken in de midden- en bovenbouw én voor zelf lezen en schrijven.