Begrippenlijst

Op deze pagina vind je uitleg bij een aantal concepten die terugkomen bij de verschillende bouwstenen voor effectief leesonderwijs.

Aanvankelijk leesonderwijs

Leesonderwijs waarbij leerlingen stap voor stap worden ingewijd in de relatie tussen klanken en letters en het lezen van een- en tweelettergrepige woorden.

Achtergrondkennis

Kennis die je al hebt over het onderwerp van een tekst.

Actieve woordenschat

De woordenschat die iemand gebruikt als diegene zelf communiceert.

Alfabetboeken

Prentenboeken om letters aan te leren.

Auditieve analyse

Vaardigheid om woorden op te delen in losse klanken.

Authentiek leesdoel

Leesdoelen die aansluiten bij de inhoud van de tekst.

AVI

Geeft de gemiddelde leesvaardigheid van leerlingen in een groep aan en drukt de moeilijkheidsgraad van een tekst uit.

Begeleid vrij lezen

Op maat begeleiding van leerlingen die tijdens het vrij lezen moeilijk zelf tot lezen komen. Begeleiding kan bestaan uit hulp bij de boekkeuze of bij het leesproces.

Beginnende geletterdheid

De kennis en vaardigheden die leerlingen nodig hebben om te leren lezen en schrijven.

Begrijpend lezen

Het begrijpen van de inhoud van een tekst en dit verbinden met wat je al weet over het onderwerp en daar vervolgens kritisch op reflecteren.

Begrijpend luisteren

Het begrijpen van de inhoud van een verhaal dat verteld wordt en dit verbinden met wat je al weet over het onderwerp en daar vervolgens kritisch op reflecteren.

Beheersingsdoelen

Deze doelen beschrijven wat leerlingen moeten kennen en kunnen.

Betekenisvolle context

Veelzeggende situatie die de interesse van leerlingen wekt.

Belevend lezen

Manier van lezen waarbij de emotionele betrokkenheid van de lezer centraal staat.

Belevingswereld

Manier waarop een leerling de wereld beleeft. Dit verschilt per leerling, per ontwikkelingsleeftijd en hangt nauw samen met de leefwereld van een kind.

Bijschrijfgesprekken

Gesprekken naar aanleiding van een tekening van een kleuter. Doel van deze gesprekken is dat leerkracht en leerling samen praten over de ervaringen die een kind heeft.

Binnenstem

Innerlijke stem om het begrip van een tekst helder te krijgen.

Boekenkring

Kringgesprek waarbij leerlingen – op uitnodiging van de leerkracht – vertellen over hun favoriete boek.

Boekgesprekken

Gesprekken tussen leerlingen om hun leesbeleving en verhaalbegrip te verdiepen.

Boekpromotie

Een korte activiteit waarbij leerlingen (nieuwe) boeken leren kennen.

Chronologie

Het rangschikken van gebeurtenissen binnen de tijd.

CLIB

Geeft het begrijpend leesniveau aan.

Close reading

Werkvorm waarbij in drie rondes een tekst herhaald gelezen en besproken wordt.

Creatief schrijven

Het uitdrukken van fantasie, gedachten en gevoelens in een verhaal, gedicht of andere tekstvorm met nadrukkelijk aandacht voor het gebruik van literaire en narratieve middelen.

Cultuurcoördinator

Persoon binnen de school die het schoolteam enthousiast maakt en houdt voor cultuureducatie.

Decoderen

Het verklanken van letters en lettercombinaties.

Diagnostisch gesprek

Werkvorm waarbij de leerkracht een feedbackgesprek voert met één of een groepje leerlingen om erachter te komen hoe leerlingen over een tekst denken en hoe ze die aanpakken.

Digitale leesvaardigheid

De vaardigheid om digitale teksten (zakelijk of verhalend) te lezen en, met inzet van de juiste leesstrategieën, ten volle te begrijpen en te benutten.

Digitaal lezen

Het lezen van teksten van een scherm (computer, tablet, smartphone. e-reader).

Directe instructie

Een expliciete vorm van instructie waarbij de leerkracht aanvankelijk een sterk sturende rol heeft en de leerlingen stapsgewijs begeleidt naar het zelfstandig uitvoeren van een taak.

Doorgaande leeslijn

Beschrijving van de leesontwikkeling van kinderen en jongeren tot 20 jaar en de factoren die deze leesontwikkeling kunnen stimuleren of remmen.

Drielagenmodel

Het onderwijsaanbod in de eerste drie zorgniveaus.

Drieminutentoets (DMT)

Toets waarbij gemeten wordt in welke mate een leerling snel en nauwkeurig afzonderlijke woorden kan verklanken.

Duo-lezen

Werkvorm waarbij twee leerlingen die ongeveer een gelijk leesniveau hebben om de beurt één of twee regels lezen, een stukje tekst of een halve bladzijde uit een boek.

Dyslexie

Een probleem met het aanleren van het foutloos en vlot toepassen van lezen of spellen op woordniveau.

Educatief partnerschap

Samenwerking tussen school en ouders waarbij ieder vanuit hun rol verantwoordelijkheid neemt voor het onderwijs aan het kind, elkaar om raad vraagt en elkaar steunt.

Effectief leesonderwijs

Geïntegreerd onderwijs in taal, lezen en wereldoriëntatie waarbij inhoudelijk samenhangende, rijke teksten centraal staan en het stimuleren van leesmotivatie leidend is.

Elementaire schrijfvaardigheid

Een woord kunnen opsplitsen in klanken en daar de bijbehorende letters voor schrijven.

Expressief lezen

Manier van lezen waarbij op de juiste plekken pauzes worden ingelast, interpunctie goed wordt gelezen en waarbij wordt gelezen met intonatie.

Extrinsieke motivatie

Vorm van leesmotivatie waarbij het lezen geen doel op zich is, maar een middel om een ander, extern doel te behalen.

Family Literacy

De mate waarin er in het gezin aandacht is voor de taalontwikkeling en taalstimulering van kinderen.

Fictie

Boek of tekst waarbij het verhaal niet berust op een werkelijke gebeurtenis of een feit maar door de schrijver verzonnen is.

Fingerpointreading

Werkvorm waarbij je in de kleutergroepen werkt aan letterherkenning door het centraal stellen van een zin uit een (prenten)boek.  

Focus op begrip

Aanpak om leesbegrip te bevorderen waarbij gebruik gemaakt wordt van wereldoriënterende thema’s en rijke kinderboeken en teksten.

Foneem

Een betekenisonderscheidende klank.

Fonemisch bewustzijn

Het besef dat woorden bestaan uit klanken die verschil in betekenis veroorzaken (‘fonemen’).

Fonologisch bewustzijn

Het kunnen omgaan met klanken, bijvoorbeeld het kunnen opdelen van woorden in lettergrepen, het verbinden van lettergrepen tot een woord en het toepassen van eindrijm.

Formatief evalueren

Cyclisch proces dat alle activiteiten omvat om de leeractiviteiten van leerlingen in kaart te brengen, te interpreteren en te gebruiken om beslissingen te nemen over vervolgstappen.

Formele leesonderwijs

Systematisch leesonderwijs dat begint met het aanvankelijk lezen in groep 3. 

Fourth grade slump

Leesdip die optreed in groep 6 van het basisonderwijs.

Functiewoorden

Een functiewoord is een woord dat weinig inhoudelijke betekenis heeft. Vaak geven functiewoorden de structuur van een zin of tekst aan, zoals conclusie, definitie en ten eerste.

Geïntegreerd leesonderwijs

Onderwijs waarbij technisch, begrijpend en literair lezen op motiverende wijze binnen een betekenisvolle context wordt aangeboden.

Geletterdheid

Het kunnen lezen en schrijven en de competentie om met schriftelijke informatie om te gaan, te begrijpen en doelgericht te gebruiken.

Genormeerde toets

Toets waarbij een waarde is vastgesteld voor het toekennen van het cijfer.

Genre

Categorie boeken met dezelfde inhouds- en/of vormkenmerken zoals sprookjes.

Grafeem

Geschreven letter of lettercombinatie.

Hoogfrequente woorden

Woorden die alledaags zijn in het gebruik.

Informatieve boeken

Boeken waarbij een wereldoriënterend onderwerp wordt uitgelegd.

Interactief voorlezen

Voor, tijdens en na het voorlezen in gesprek gaan met leerlingen over een boek, zodat ze actiever betrokken raken bij het verhaal en er een dieper verhaalbegrip ontstaat. 

Interne begeleider

Lid van het managementteam op een basisschool die leerkrachten ondersteuning biedt, onder meer op leerlingbegeleiding.

Interpreterend lezen

Manier van lezen waarbij de lezer zijn eigen voorkennis en ervaring koppelt aan de inhoud van de tekst. Interpreterend lezen is een dimensie van literaire competentie.

Interventieprogramma’s

Een aanpak die door de (gespecialiseerde) leerkracht wordt ingezet om het leesgedrag, de leesvaardigheid of de leesmotivatie van leerlingen positief te beïnvloeden.

Intrinsieke motivatie

Vorm van motivatie waarbij de lezer uit zichzelf graag wil lezen. 

Invented spelling

Het schrijven van woorden zoals je ze hoort. Dit wordt ook wel het fonetisch schrift genoemd.

Kamishibai

Een Japans vertelkastje dat ingezet wordt bij het voorlezen.

Klankbewustzijn

Het besef dat een woord is opgebouwd uit verschillende klanken.

Klank-tekenkoppeling

Het kunnen koppelen van de juiste klank aan het juiste teken. Dit wordt ook wel de foneem-grafeemkoppeling genoemd.

Klankzuiver woord

Woord waarbij elke klank door een eigen teken geschreven wordt. Deze woorden zijn geschreven volgens het fonologisch principe.

Kennisopbouw

Het werken aan de uitbreiding van kennis door bijvoorbeeld het lezen van teksten en boeken.

Koorlezen

Werkvorm waarbij leerlingen samen met de leerkracht hardop tegelijk dezelfde tekst lezen.

Laagfrequente woorden

Woorden die je niet alledaags gebruikt.

Leerlingvolgsysteem (LVS)

Systeem waarmee een school resultaten en vorderingen van leerlingen bij kan houden.

Leesangst

Angst voor het lezen van langere teksten of boeken waarbij het lezen hiervan actief uit de weg gegaan wordt.

Leesbegrip

Het begrijpen van de boodschap van een geschreven tekst.

Leesbeleidsplan

Plan waarin een school de visie op leesonderwijs en leesbevordering beschrijft en bepaalt welke doelen de school op korte en lange termijn wil behalen.

Leesbevordering

Het stimuleren van het (voor)lezen bij kinderen zodat zij lezen beschouwen als een plezierige en zinvolle (vrije)tijdsbesteding.

Leescompetentie

De motivatie, kennis en vaardigheden om teksten te kunnen lezen, begrijpen en waarderen.

Leesconsulent

Een bibliotheekmedewerker, die scholen adviseert over het inrichten van een actuele en aantrekkelijke schoolbibliotheek en leerkrachten ondersteunt bij leesbevordering in de klas.

Leescoördinator

Persoon binnen de school die het schoolteam enthousiast maakt en houdt voor lezen en leesbevordering.

Leesdoel

De reden waarom een lezer een tekst leest. Dat kan zijn om iets te leren of iets te beleven.

Leeservaring

Beleving van de lezer tijdens het lezen waardoor er nagedacht wordt over hetgeen er gelezen wordt en welke soorten boeken en teksten iemands voorkeur hebben.

Leesgedrag

De hoeveelheid tijd die mensen besteden aan het lezen, en de manier waarop ze lezen.

Leesgesprek

Gesprek met een leerling of een klein groepje leerlingen over (voor)leeservaringen, leesvaardigheid, interesses en leesvoorkeuren.

Leesidentiteit

Aspecten die samen bepalen wat voor een lezer een leerling is, namelijk: de leesmotivatie, de leesvoorkeuren, het leesgedrag, de taal- en leesomgeving thuis en de kijk van de leerling op de eigen leesvaardigheid.

Leeskilometers

Begrip waarin uitgedrukt wordt hoeveel een leerling leest. Hoe meer leeskilometers een leerling maakt, hoe meer teksten en boeken het kind gelezen heeft.

Leesklimaat/leescultuur

De mate waarin tijd en ruimte voor lezen en leesbevordering onderdeel zijn van de leefomgeving van de leerling.

Leeslogboek

(Digitaal) boekje waarin leerlingen noteren welke boeken ze gelezen hebben en daarnaast een korte waardering opschrijven.

Leesniveau

De graad van leesvaardigheid van een leerling en de graad van moeilijkheid van een tekst.

Leesmotivatie

De drijfveren om te lezen, zoals ontspanning, kennis opdoen over de wereld en genieten van esthetisch taalgebruik.

Leesplezier

Intrinsiek gemotiveerd zijn voor (voor)lezen en het ervaren van plezier in het (voor)lezen van teksten.

Leesomgeving

Het boekenaanbod, de beschikbare tijd en ruimte voor (voor)lezen en de rol van de helpende volwassenen.

Leesontwikkeling

De ontwikkeling van geletterdheid, leesmotivatie, leesgedrag en leesvoorkeuren vanaf de babytijd.  

Leessocialisatie

Het proces waardoor kinderen zich kennis en vaardigheden, normen en waarden met betrekking tot lezen eigen maken. Dit wordt bepaald door de leesomgeving.

Leesroutine

Het dagelijks op een vast moment tijd inruimen voor lezen waardoor er bij leerlingen een gewoonte ontstaat.

Leesspecialist

Teamlid op een basisschool die relevante kennis over effectief leesonderwijs de school inbrengt, collega’s coacht en enthousiasmeert en ervoor zorgt dat effectief leesonderwijs prioriteit heeft bij het schoolteam.

Leesstrategie

Een hulpmiddel dat een lezer voor, tijdens en na het lezen kan inzetten om een tekst te begrijpen.

Leesvaardigheid

De mate waarin iemand geschreven (digitale) teksten kan decoderen en begrijpen.

Leesvoorkeur

Een voorkeur voor een bepaald type teksten en/of lezen over bepaalde onderwerpen.

Leesweerstand

Het ervaren van negatieve emoties bij lezen, hetgeen kan leiden tot leesangst en leesvermijding.

Leeszelfvertrouwen

Het vertrouwen dat kinderen hebben in hun eigen leesvaardigheid.

Literair lezen

Het belevend, interpreterend, beoordelend en met narratief begrip lezen van literaire teksten.

Literaire competentie

De kennis en vaardigheden om (digitale) literaire teksten te begrijpen, te interpreteren, erover te communiceren, erop te reflecteren, te beoordelen en er persoonlijke, historische en culturele betekenis aan toe te kennen.

Literaire gesprekken

Gesprekken over één boek, verhaal of gedicht waarin lezers hun gevoelens en gedachten die zij hebben ervaren tijdens het lezen, met elkaar delen.

Literatuur

Literatuur omvat (digitale) teksten met culturele en literaire waarde, niet alleen door de betekenis, maar ook door de vorm. De criteria voor deze waardetoekenning zijn voortdurend aan verandering onderhevig.

Literatuureducatie

Alle educatieve activiteiten die leiden tot literaire competentie. De activiteiten kunnen productief (schrijven, voordragen), receptief (luisteren en lezen) of reflectief (beschouwen) van aard zijn.

Luisterbegrip

Het begrijpen van de boodschap van een mondeling verteld verhaal.

Meertaligheid

Vaardigheid om in meerdere talen vloeiend te kunnen communiceren.

Mentale representatie

Het opslaan van klanken, klankstructuren en woordbetekenissen van woorden in het geheugen waardoor bekende woorden sneller herkend worden en onbekende woorden makkelijker gedecodeerd worden.

Metacognitieve kennis

De kennis en vaardigheden bij zowel kinderen als volwassenen om het eigen denken, handelen en leren te organiseren, te sturen en te controleren.

Metalinguïstisch bewustzijn

Het vermogen om bewust na te denken over de vorm, de structuur en het gebruik van taal.

Modeling

Een vorm van instructie waarbij de leerkracht voordoet wat leerlingen uiteindelijk zelf moeten kunnen.

Mondelinge taalvaardigheid

Het gebruiken en begrijpen van gesproken taal.

Monitor de Bibliotheek op school

Een meetinstrument waarmee jaarlijks op Bibliotheek op school-scholen de voortgang in de leesbevordering en informatievaardigheden wordt geregistreerd.

Multimediale boeken

Boeken met vertelmiddelen die niet mogelijk zijn in papieren boeken, zoals achtergrondmuziek en -geluid, ingesproken stemmen, filmpjes en animaties.

Multi-sensoriële aanpak

Het gebruik van meerdere zintuigen als hulpmiddel bij het aanleren van de klank-tekenkoppeling.

Narratief begrip

De structuurkenmerken van verhalen kennen en doorzien.

Niet-klankzuivere woorden

Woorden die je anders schrijft dan dat je ze hoort.

Non-fictie

Een genre van teksten, gebaseerd op feitelijke informatie.

Onderwijsbehoeften

De doelen en de aanpak waar een individuele leerling op grond van de beginsituatie van die leerling op een bepaald moment bij gebaat is.

Ontluikende geletterdheid

De fase waarin jonge kinderen van 0 tot 4 jaar besef krijgen van (de functie van) schriftelijke taal.

Ontluikend schrijven

Kleuters leren schrijven met het gebruik van (pseudo)letters volgens een zelfbedachte spelling.

Ouderbetrokkenheid

De betrokkenheid van ouders bij de opvoeding en het onderwijs van hun kind.

Paired text

Twee informatieve teksten die een onderwerp vanuit verschillende kanten belichten.

Papagaailezen

Werkvorm waarbij leerlingen om de beurt twee zinnen hardop voorlezen. De eerste zin is telkens een herhaling van de laatst gelezen zin door de vorige leerling. De tweede zin is een nieuwe zin.

Participerende observatie

Observatie van een leerling of een groepje leerlingen door de leerkracht waarbij de leerkracht meedoet met de onderwijsactiviteit.

Passieve woordenschat

Woorden die iemand wel begrijpt maar niet actief gebruikt. Tegenwoordig gebruikt men hiervoor de term ‘receptieve woordenschat’.

Portfolio

Een portfolio is een (digitale) map met documenten waaruit de kennis, houding en vaardigheden blijken die een leerling heeft verworven met betrekking tot een leerdoel/onderwerp.

Prestatiedoelen

Meetbare doelen gericht op het verbeteren van prestaties en resultaten.

Pre-teaching

Een werkwijze waarbij leerlingen die dit nodig hebben vooraf alvast uitleg krijgen over de lesstof.

Productieve woordenschat

Woorden die iemand in staat is te gebruiken in spreek- of schrijftaal.

Professionele leergemeenschap

Het vanuit gedeelde ervaringen en deskundigheid samenwerken van leerkrachten en schoolleiding aan het verbeteren van het (lees)onderwijs aan leerlingen.

Receptieve woordenschat

Woorden die iemand wel begrijpt maar niet actief gebruikt.

Re-teaching

Het herhalen van belangrijke elementen uit de aangeboden (leer)stof aan leerlingen die dit nodig hebben.

Rijk taalaanbod

Veel en gevarieerd aanbod van mondelinge en (voorgelezen) schriftelijke taal.

Rijk thema

Een onderwerp dat zich ervoor leent om vanuit diverse kanten (vakken) te bekijken. Ook wel multiperspectivisch of breed thema genoemd.

Rijke teksten

Teksten met een veelzijdig woordgebruik met laag en hoogfrequente woorden, een rijke inhoud waarbij sprake is van gelaagdheid en een heldere structuur met een goede samenhang binnen de tekst, en een afwisseling in zinslengte.

Rolwisselend leren

Rolwisselend leren is een werkwijze die begint met leerkrachtgestuurde instructie en modeling waarna leerlingen stap voor stap leren zelf regie te nemen over hun leesproces.

Running Record

Een formatieve manier van het monitoren van vloeiend lezen waarbij de leerkracht aantekeningen maakt over vlotheid, nauwkeurigheid en expressie terwijl de leerling leest.

Samenleesboek

Een boek waarin twee leesniveaus elkaar afwisselen binnen een verhaal. De makkelijke teksten leest de beginnende lezer voor en de moeilijkere teksten leest de gevorderde lezer voor.

Scaffolding

Een combinatie van het aanvankelijk aanbieden van veel ondersteuning aan leerlingen en het geleidelijk afbouwen daarvan naarmate hun expertise toeneemt.

Schriftconventies

De specifieke kenmerken van verschillende typen teksten, zoals taalgebruik, opbouw en structuur.

Semantiseren

Betekenis geven aan woorden: uitleggen en toelichten van woordbetekenissen in verschillende contexten.

Sociaal-economische status (SES)

De sociaaleconomische status (SES) staat voor de combinatie van opleiding, kennis en vaardigheden, inkomen en maatschappelijke positie van mensen.

Stillezen

Ingeroosterde tijd waarin de hele groep voor zichzelf leest zonder hardop te verklanken.

Strategische lezer

Een lezer die automatisch de juiste leesstrategieën inzet om een tekst (beter) te begrijpen.

Synthetiseren

Samenvoegen van afzonderlijke delen (zoals letters of lettergrepen) tot een geheel.

Taalaanbod

De mondelinge en (voorgelezen) schriftelijke taal die iemand aangeboden krijgt, thuis, op school, en in de maatschappij.

Taalbegrip

Het begrijpen van gesproken, geschreven en non-verbale taal.

Taalcoördinator

Een taalcoördinator ziet toe op de kwaliteit van het taalonderwijs, zorgt voor vernieuwing en inspireert en informeert het schoolteam over taal en lezen.

Taalontwikkeling

Het proces dat kinderen doorlopen bij het leren van een taal. Kinderen verwerven onder invloed van hun omgeving onder meer woordenschat en leren grammaticale en communicatieve regels gebruiken.

Taalontwikkelingsstoornis (TOS)

Een neurocognitieve ontwikkelingsstoornis waarbij taal in de hersenen minder goed wordt verwerkt.

Taalregister

Aan een bepaalde situatie gebonden taalgebruik, typerend wat betreft woordkeus en zinsbouw.

Taaltekening

Een tekening gemaakt door een leerling die nog niet kan schrijven, waarbij de leerkracht de uitleg van de leerling over de tekening bij de tekening heeft opgeschreven.

Technische leesvaardigheid

De mate waarin een leerling in staat is om letters te verklanken en woorden te lezen.

Tekstbegrip

De mate waarin een leerling betekenis kan geven aan een tekst.

Tekstsoorten

Typen teksten die gemeenschappelijke kenmerken vertonen wat vorm, inhoud en bedoeling betreft. Zo zijn er betogende teksten, informerende teksten, beschouwende of amuserende teksten.

Theaterlezen

Werkvorm waarbij twee leerlingen een rol op zich nemen en de dialoog uit een boek of verhaal met de juiste intonatie, hardop voorlezen.

Themamuur

Muur waarop woorden terug te lezen zijn die horen bij het thema waarmee gewerkt wordt.

Thematiseren

Samen met leerlingen invulling geven aan thema’s die langere tijd centraal staan in de groep.

Tutorlezen

Een werkvorm waarbij beginnende lezers geregeld samen lezen met een vaardige lezer, bijvoorbeeld uit een hogere groep. Doel is het verhogen van de vloeiende leesvaardigheid van de beginnende lezer.

Verbindingswoorden

Deze woorden maken verbanden binnen een zin, tussen zinnen en tussen alinea’s duidelijk en zorgen voor samenhang in de tekst.

Vereenvoudigde teksten

Teksten die bestaan uit losse zinnen, zonder verwijs- en verbindingswoorden waarin de samenhang ontbreekt.

Verhalende non-fictie

Een genre van teksten, in verhalende vorm geschreven, die gebaseerd zijn op informatie en de werkelijkheid.

Vertelperspectief

In verhalen het antwoord op de vraag “Wie vertelt?”. De positie van waaruit de lezer een verhaal beschouwt hangt af van het gekozen perspectief van de auteur.

Verteltafel

Een door leerlingen en leerkracht ingerichte tafel met voorwerpen waarmee de kinderen al handelend een verhaal kunnen (na)spelen.

Verwijswoord

Een woord dat (terug)verwijst naar een ander woord, een woordgroep of een hele zin.

Viertaktmodel

Didactisch model voor het aanleren van clusters nieuwe woorden dat uitgaat van vier stappen: voorbewerken (leerlingen warm maken voor nieuwe woorden), semantiseren, consolideren en controleren.

Vloeiend lezen

Een tekst vlot, accuraat, met expressie en begrip kunnen lezen.

Voortgezet technisch lezen

Het onderwijs in technische leesvaardigheid dat volgt op het aanvankelijk leesonderwijs. Leerlingen leren hierbij moeilijkere woorden en langere zinnen vloeiend lezen.

Voorkennis

Hetgeen je al weet over het onderwerp van de tekst voordat je een tekst gaat lezen of beluisteren.

Vrij lezen

Ingeroosterde tijd waarin de hele groep zelfstandig leest in een zelfgekozen boek of ander leesmateriaal.

Werkgeheugen

Een tijdelijke opslagplaats van informatie in de hersenen. Deze informatie is nodig bij het uitvoeren van een bepaalde (begrijpend lees)taak.

Wisselcollectie

Regelmatig wisselende collectie van boeken en andere leesmaterialen, bijvoorbeeld rond een thema, die door een bibliotheek aan een school ter beschikking wordt gesteld.

Woordenschat

De woorden die iemand in gesproken en geschreven taal kan begrijpen en gebruiken.

Woordveld

Schematische weergave van bij elkaar horende woorden, meestal gecentreerd rond een thema of begrip.

Zoemend lezen/zingend lezen

Een manier van hardop lezen waarbij leerlingen leren om de klanken van een woord langer aan te houden zodat ze woorden leren lezen zonder deze in stukjes te hakken.